Bedolven onder een witte hoorn des overvloeds, sneeuwt het de
wanhoop nabij. De muisgrijze hemel, rookt het gitzwarte van de nacht uit,
strooit de klok rond poedersuiker.
Maar de kou bijt ruw van zich af. Twijfelende vingers
tintelen, want ja, het bloed stokt bijna, het kleurt blauw. Kom, neem een stoel
dicht bij de haard, het gedicht door het toverraam is veel waard. Hier genieten we van een goed zicht op de wit
geplaveide daken.
Zie je die
poedelzachte sneeuwuil, elke avond
echoot hij wijselijk een goedenacht, het straatlicht schijnt hem bij.
Van opzij, zie je de vlokjes naar beneden dwarrelen. Het lijkt zo op een glazen bol, waar je aan
moet schudden. Nu in het echt!
Om in extase te raken al die blanke daken, de gladde wegen echter, schitteren als een spiegelpaleis . Mensen wassen hun ogen met sneeuw, om beter te zien. Misschien glijden ze dan niet in het dichtgerijmde water, waarvan de diepte het ijs herkauwt tot zuiver kristal.
Maar morgen, zendt de zon haar stralen, vuurt ze haar pijlen af. Tot dan laat de lente
zich wiegen in kakelverse sneeuw. Nog even, dan diept ze een warme ijskus op
uit de aardkorst. Zet ze de dooi in, zweven er geen sneeuwvlokjes meer.
Moeten we weer naar onze glazen bol, vraag je: “Toe schud nog eens een keer …”Om in extase te raken al die blanke daken, de gladde wegen echter, schitteren als een spiegelpaleis . Mensen wassen hun ogen met sneeuw, om beter te zien. Misschien glijden ze dan niet in het dichtgerijmde water, waarvan de diepte het ijs herkauwt tot zuiver kristal.
©De Kimpe Marleen
2010 – 7 februari 2017
http://mijngedachtentrein.skynetblogs.be/.